Cahier 9 – Cultureel competente beroepsuitoefening arbeidsdeskundigen
Bijlage 4 Methoden cultureel competent handelen

Methode A: TOPOI-model

Het TOPOI- model is ontwikkeld door Dr. Edwin Hoffman (2002) en wordt gebruikt in onder andere de jeugdzorg ter verbetering van interculturele communicatievaardigheden. Het model gaat uit van vijf communicatiegebieden, waar zich culturele verschillen en misverstanden kunnen voordoen. Het biedt handvatten om met deze misverstanden om te gaan.

Het TOPOI-model omvat een analyse- en een interventiekader. In het analysekader is een aantal vragen opgenomen, waarmee mogelijke verschillen en misverstanden op elk van de vijf TOPOI-gebieden kunnen worden opgespoord. Deze gebieden zijn:

  • Taal: zowel de verbale taal (de gesproken taal) als de non-verbale taal (niet-gesproken taal, zoals gezichtsuitdrukkingen en gebaren) is van belang bij de interactie tussen twee personen.

  • Ordening: dit omvat de kijk van de gespreksdeelnemers op het onderwerp of de gebeurtenis.

  • Personen: hiermee worden de personen die deelnemen aan het gesprek bedoeld. Wie zijn de gespreksdeelnemers en welke rol vervullen zij voor elkaar, hoe zien zij elkaar.

  • Organisatie: dit heeft betrekking op de organisatorische omgeving waar de communicatie plaatsvindt.

  • Inzet: de onderliggende motieven, verlangens en behoeften van de gespreksdeelnemers gedurende de interactie.

Deze vijf gebieden zijn continu met elkaar verbonden. Ze komen dan ook allemaal tegelijkertijd aan bod tijdens een gesprek. Wanneer een gesprek niet optimaal verloopt, kan het al voldoende zijn om een verandering op één gebied toe te passen. Dit kan een positieve werking hebben op alle andere gebieden.

Het TOPOI-model heeft drie kernvragen die nodig zijn bij de aanpak van problemen in de interculturele communicatie:

  1. Wat is mijn aandeel?

  2. Wat is het aandeel van de ander?

  3. Wat is de invloed van de ruime sociale omgeving: de waarden, normen, opvattingen en betekenissen op het gebied van communicatie?

Figuur B4.1 Voorbeeldvragen TOPOI-analyse- en interventiekader

Analysekader: wat kun je je afvragen?

Interventiekader: wat kun je doen?

Taal:

  • In wiens taal spreekt eenieder?

  • Wat is de betekenis van wat eenieder zegt?

  • Wat betekenen eenieders lichaamstaal en andere non-verbale taal?

  • Wat is eenieders interpretatie van de woorden en het gedrag van de ander?

  • Wat is de invloed van de heersende sociale representaties, waarden, normen opvattingen en betekenissen op wat eenieder zegt en doet en van de ander begrijpt?

Taal:

  • Rekening houden met de taalpositie van de ander.

  • Voorbereid zijn op verschillen in de verbale taal en het non-verbale gedrag.

  • Respecteren en toelaten van acceptabele verschillen in (non-)verbale taal.

  • De woorden en de non-verbale taal waarnemen met alle zintuigen.

  • Open vragen stellen om betekenissen te verhelderen.

  • Betekenissen uitleggen.

  • Feedback geven en vragen

  • Inzet van tolken.

Ordening:

  • Wat is eenieders zienswijze en logica?

  • Wat is eenieders invalshoek, belang of loyaliteit?

  • Wat is eenieders referentiekader: waarden en normen?

  • Wat zijn eenieders vanzelfsprekendheden?

  • Wat is er gemeenschappelijk en welke verschillen zijn er?

Ordening:

  • Vragen naar de zienswijze en logica van de ander.

  • Inleven in de wijze van kijken van de ander.

  • Actief luisteren.

  • Een neutrale positie innemen.

  • Het gemeenschappelijke voorop zetten.

  • Verschillen verhelderen en laten rusten.

Personen

  • Is er besef van de uitwisseling van visies die de ander persoonlijk raken?

  • Welke beelden heeft eenieder van de ander?

  • Hoe zijn in dit opzicht de wederzijdse verwachtingen?

  • Hoe ziet en ervaart eenieder de onderlinge relatie?

  • Welke interactiewijze en welke opstelling neemt eenieder in ten opzichte van elkaar?

  • Wat is de invloed van de heersende sociale representaties – beelden, waarden, normen, opvattingen en betekenissen – op hoe eenieder zichzelf, de ander en de onderlinge relatie ziet en ervaart?

Personen

  • Bewustwording/bewustmaking van de uitwisseling van visies die de ander persoonlijk raken.

  • Stilstaan bij en/of open vragen stellen vanuit welke rollen en verwachtingen de ander spreekt.

  • Stilstaan bij en open vragen stellen welke beelden eenieder van de ander heeft.

  • Een neutrale positie innemen.

  • Actief luisteren.

  • Inleven in de positie van de ander.

  • Jezelf bewust zijn en/of uitleggen vanuit welke rollen en verwachtingen je zelf spreekt.

Organisatie

  • Binnen welke organisatorische kaders speelt het gesprek zich af: regels, procedures, trajecten, maatregelen, sancties enzovoorts.

  • Wat is de invloed van de organisatie van de ander: machtsrelaties, tijdsoriëntatie, kennis en beeld van de organisatie, procedures en regels?

Organisatie

  • Het organisatorische kader aangeven waarbinnen het gesprek plaatsvindt.

  • Rekening houden met de machtsrelaties

  • De eigen ‘organisatie’ uitleggen

  • Vragen naar de ‘organisatie van de ander.

Inzet

  • Wat zijn eenieders motieven: beweegredenen, behoeften, angsten en wensen?

  • Wat ziet eenieder van de onderlinge motieven van de ander?

  • Hoe laat eenieder de ander merken dat hij ziet dat de ander zijn best doet?

  • Voelt eenieder zich gezien/erkend in zijn motieven of beweegredenen?

- Ziet eenieder het onderscheid tussen bedoelingen en effecten van hoe hij zijn best doet?

Inzet

  • Met alle zintuigen de effecten waarnemen van je communicatie.

  • Vragen naar de onderliggende motieven van de ander.

  • Erkennen van de onderliggende motieven van de ander.

  • Laten merken, zeggen (= erkennen) dat je de inzet van de ander ziet.

  • Open vragen stellen, wat de ander als erkenning ervaart.

- Uitleggen waarvoor je zelf je best doet.

Methode B: cultureel interview

Het cultureel interview is ontworpen om culturele informatie te verkrijgen van een cliënt. Na het interview is het mogelijk om een Cultural Formulation over de cliënt te schrijven. Het cultureel interview is afkomstig uit de GGZ, maar kent inmiddels verschillende versies (langere en kortere) en wordt toegepast in verschillende sectoren. Het interview duurt één tot anderhalf uur, en kan worden uitgevoerd door betrekkelijke leken.Het interview is zes pagina's lang. Een eerste indruk:

A. Culturele identiteit van het individu

  • Wat is uw moedertaal?

  • Welke taal spreekt u thuis?

  • Welke taal/talen spreekt u nog meer?

  • Hoe is het voor u om Nederlands te moeten spreken?

  • Tot welke etnische groep behoort u officieel?

  • Mist u mensen die dezelfde culturele achtergrond als u hebben?

  • In hoeverre kunt u in Nederland leven volgens uw eigen cultuur?

B. Culturele verklaringen betreffende de ziekte van het individu

  • Wat zijn uw ernstigste klachten?

  • Hoe denkt u dat uw klachten zijn ontstaan?

  • Hoe verklaart uw familie en omgeving uw klachten?

  • Hoe zou men in uw cultuur uw klachten verklaren?

  • Voelt u zich begrepen door uw familie en omgeving?

C. Culturele factoren in de psychosociale omgeving en in het functioneren

  • Wat is uw leefsituatie op dit moment (getrouwd, met familie)?

  • Wat is uw positie in het gezin/familie? Is dit veranderd in vergelijking met de situatie in het land van herkomst?

  • Als er een gezinssituatie is: hoe is de relatie met uw gezin? Is dit veranderd in vergelijking met de situatie in het land van herkomst?

  • Als u een praktisch probleem heeft; bijvoorbeeld iets dat u niet begrijpt (treinreizen, de vreemdelingendienst, een brief van de advocaat, een procedure): aan wie vraagt u dan raad?

D. Culturele elementen in de relatie tussen het individu en de hulpverlener

  • Tot welke sociale klasse behoorde u in het land van herkomst? Woonde u in een stad of op het platteland?

  • Hoe is dat voor u, wat is uw relatie tot hulpverleners? Als uw hulpverlener u een advies geeft of medicijnen voorschrijft, vindt u dan dat hij altijd gelijk heeft en dat u zijn advies moet opvolgen?

  • Als u zelf uw hulpverlener zou mogen uitkiezen, zou u dan het liefste een mannelijke of een vrouwelijke hulpverlener willen?

  • Als u zelf uw hulpverlener zou mogen uitkiezen, zou u dan het liefste een hulpverlener met dezelfde culturele achtergrond willen? Of maakt het u niets uit? (Zo ja:) Waarom?

E. Observaties tijdens het interview

Hoe is het gesprek verlopen en hoe is het contact met patiënt, wat maakt hij voor indruk?

F. Samenvatting

Vat de belangrijkste zaken die uit het interview naar voren komen samen.

G. Aandachtspunten voor behandeling

Aandachtspunten op het gebied van cultuur die uit het interview naar voren zijn gekomen en die de

communicatie tussen hulpverlener en patiënt, de diagnose en de behandeling kunnen belemmeren.

Methode C: Cognitieve gedragsmatige interventie

CGT: Cognitieve gedragstherapie.

Toegepast in de re-integratiesector.

Cognitieve therapie gaat vooral uit van de invloed van het denken op het gevoelsleven en het doen. In cognitieve therapie onderzoeken therapeut en cliënt of de negatieve manier van denken wel helemaal klopt. De nadruk ligt op het wijzigen van de manier van denken, die mensen met een emotioneel probleem hanteren. Wanneer inderdaad blijkt dat de cliënt geneigd is om te negatief over allerlei zaken te oordelen, wordt samen uitgezocht welke geschiktere manier van denken passend is. Depressieve mensen bekijken bijvoorbeeld of zij inderdaad mislukt zijn in het leven en of andere personen hen werkelijk niet mogen of minachten. Bij het uitwerken van meer realistische standpunten en gedachten maakt de therapeut gebruik van specifieke cognitieve oefeningen en huiswerkafspraken.

Het inzetten van cognitieve gedragsmatige interventie: hierbij moet eerst worden achterhaald wat de dysfunctionele ideeën en opvattingen zijn (bijvoorbeeld omtrent ziek zijn en ziektegedrag). Deze moeten vervolgens ter discussie worden gesteld (waarom denkt u dat u niet kunt werken? wat kunt u wel doen, wat doet u om de dag door te komen?) en worden bijgesteld naar functionele opvattingen en ideeën (door uw ziekte kunt u uw oude werk niet meer doen, maar wel ander werk…). Deze opvattingen en ideeën moeten vervolgens worden aangeleerd en getraind.

De basis van CGT wordt gevormd door het cognitieve model. In dit model wordt beschreven hoe gedachten over een situatie tot gedrag en gevoelens leiden. Dit wordt schematisch weergegeven in een zogenaamd ABC-schema:

A. Gebeurtenis

B. Gedachten

C. Gevoel/Gedrag

De interventies van CGT richten zich – wanneer blijkt dat een gedachte irrationeel of niet-helpend is –primair op het veranderen van de B in het ABC schema,. Er bestaan overigens verschillende vormen van CGT.

Methode D: visuele middelen

Toegepast in de gezondheidszorg. Het inzetten van hulpmiddelen voor interculturele communicatie met als doel voorlichting en het vergroten van de toegankelijkheid van zorg en het verbeteren van de dienstverlening. Concrete voorbeelden zijn onder meer het Zakboekje communicatie hulpverlening allochtonen (NIGZ) en Elkaar begrijpen helpt (NIGZ, ZonMw en Meavita) waarin, in vijf talen, een selectie is opgenomen van woorden en zinnen ondersteund met pictogrammen over verschillende onderwerpen (eten en drinken, therapieën, dokter/medicijnen) met als doel dat klanten kunnen aangeven wat zij willen en professionals (in de thuiszorg) kunnen aangeven wat zij willen vragen of zeggen.

Elkaar begrijpen helpt.

Hulpmiddel voor interculturele communicatie bij zorg en dienstverlening

Bestaat uit vijf handzame communicatieboekjes in het Arabisch, Chinees, Hindoestaans (Surinaams), Spaans en Turks ter ondersteuning van de communicatie tussen hulpverleners en allochtone cliënten in verpleeghuizen, woon-zorgcentra en de thuiszorg. De boekjes bestaan uit woordenlijsten en pictogrammen van begrippen en situaties die belangrijk zijn in de zorg voor anderstaligen.

Zakboekje communicatie hulpverlening allochtonen: communiceren met patiënten van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse afkomst

Omgaan met allochtone patiënten is voor de meeste Nederlandse zorgverleners niet gemakkelijk. Cultuur-, taal- en benaderingsverschillen maken de communicatie nogal eens stroef. In dit praktische informatieboekje staan tips, die dit probleem kunnen ondervangen. Het boekje bevat informatie over communicatie met patiënten van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse komaf. Het boekje besteedt extra aandacht aan de ramadan. Ook treft u een lijst met Turkse en Arabische woorden aan.

Accepteer de voorwaarden

Gebruik van dit werk is toegestaan conform licentie creative commons CC-BY-4.0. Deze gebruikslicentie vervalt zes maanden na het verschijnen van een nieuwe editie van het werk. Het auteursrecht op dit werk berust bij de Staat der Nederlanden, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Download document Download document