Zoals in de inleiding al is opgemerkt staan de vier basiscompetenties niet op zichzelf, maar hangen ze met elkaar samen. Voor het opbouwen van een interculturele vertrouwensrelatie zijn de competenties die in de vorige twee paragrafen aan de orde zijn gekomen van groot belang. Naarmate de culturele verschillen tussen de professional en de migrant groter zijn, is het moeilijker om een vertrouwensband op te bouwen en is het des te belangrijker dat de communicatie tussen de professional en de klant goed verloopt. Uit onderzoek van Pacemaker in Global Health komt naar voren dat het – vanwege belemmeringen in de communicatie en door de onbekendheid van de cliënt met bijvoorbeeld arbozorg – meer tijd kost om een vertrouwensrelatie op te bouwen met allochtone cliënten (Pacemaker in Global Health, 2008). Bij de competentie ‘interculturele vertrouwensrelatie opbouwen’ gaat het er dan ook om dat de professional in staat is om een vertrouwensrelatie op te bouwen en in stand te houden. De cliënt moet zich veilig genoeg voelen om te vertellen en te vragen (Haterd e.a., 2010).
Kennis van:
het belang van vertrouwen in de relatie tussen professional en migrant: de vertrouwensrelatie is een voorwaarde voor hulpverlening (Haterd e.a., 2010);
het effect van machtsverschillen op het opbouwen van een vertrouwensrelatie tussen de professional en de cliënt en de cliënt en zijn omgeving (Haterd e.a., 2010).
Houding
open en respectvol jegens de migrant en het anders zijn van de ander (NJI, 2009; Haterd e.a., 2010);
ondanks het anders zijn, wel serieus nemen (Vink, 2009);
vermijden van generalisatie en stigmatisering; niet labelen, maar luisteren (Pacemaker in Global Health, 2008);
de tijd nemen: niet mededelen, maar vertellen en toelichten (Vink, 2009);
grondhouding die zich kenmerkt door vijf persoonlijke eigenschappen (Haterd e.a., 2010; Bellaart, 2009; Vink, 2009; expertinterviews):
culturele empathie: kunnen inleven in gevoelens van de ander en hierover kunnen communiceren;
flexibiliteit: kunnen schakelen tussen verschillende aanpakken/werkwijzen en interesse voor en affiniteit met nieuwe en onbekende situaties;
openheid; een open en onbevooroordeelde houding ten aanzien van mensen uit andere groepen met andere normen en waarden;
sociaal initiatief: het initiatief kunnen nemen in sociale situaties;
emotionele stabiliteit; kalm kunnen blijven in situaties waarin sprake is van spanningsvelden; kunnen omgaan met de onzekerheid van interculturele situaties.
Vaardigheden
communicatieve vaardigheden: inzetten op het wegnemen van belemmeringen in taal en cultuur zodat, kan worden gewerkt aan het aangaan van vertrouwensrelatie (Vink, 2009, Haterd e.a., 2010);
aanpak en gesprekken breder insteken: warmer, persoonlijker, niet alleen gericht op het specifieke probleem van de migrant, maar op de relatie tussen professional en migrant als bouwsteen voor een vertrouwensrelatie (Pels e.a., 2009; Goderie, 2003);
outreachend werken: naar de migrant toe gaan, bijvoorbeeld op huisbezoek (Haterd e.a., 2010; Pacemaker in Global Health, 2007; Pels e.a., 2009);
multidisciplinaire aanpak, intervisie/overleg met migrantencollega (Vink, 2009; Pacemaker in Global Health, 2008).