In dit hoofdstuk gaan we in op de basiscompetenties die professionals, zoals arbeidsdeskundigen, jeugdhulpverleners, huisartsen en re-integratiedeskundigen, nodig hebben voor het omgaan met culturele diversiteit. We maken hiervoor gebruik van de informatie uit het literatuuronderzoek dat we in het kader van dit onderzoek hebben uitgevoerd en de interviews met experts. Zoals in het vorige hoofdstuk is uiteengezet, hebben we ons literatuuronderzoek gestructureerd door aan te sluiten bij twee invalshoeken:
er is gebruik gemaakt van vier basiscompetenties die cruciaal zijn voor een effectieve interventie;
het begrip competentie is vertaald naar kennis, houding en vaardigheden.
In de volgende paragrafen behandelen we achtereenvolgens de vier basiscompetenties:
het in kaart brengen van het referentiekader van de cliënt;
het omgaan met barrières in interculturele communicatie;
het opbouwen van een interculturele vertrouwensrelatie;
intercultureel samenwerken.
Haterd e.a. (2010) noemen dit de generieke interculturele competenties waarover alle professionals in zorg en welzijn in meer of in mindere mate beschikken en waarmee ze in staat zijn om adequate hulp en zorg te verlenen aan cliënten met een andere etnische of culturele achtergrond dan die van de professional zelf. In elke paragraaf komen de aspecten kennis, houding en vaardigheden afzonderlijk aan bod.
De basiscompetenties hangen met elkaar samen (zie ook figuur 2). Eerst moeten barrières in taal en cultuur worden weggenomen. Daarna kan er een vertrouwensrelatie ontstaan (Vink, 2009). Uit onderzoek van Verstraten e.a. (2006) komt naar voren dat obstakels in de communicatie het ontstaan van een vertrouwensrelatie in de weg staan en daarmee ook het ontstaan van een effectieve hulpverlenersrelatie tegengaan. Hierdoor komen sommige houdingsaspecten en vaardigheden bij meerdere basiscompetenties aan de orde.