Cahier 12 – Participeren met een Autisme Spectrum Stoornis
UMCG deelonderzoek 1: ‘Samenwerking in Wajongteams’

Het doel van deelstudie 5 was de samenwerking binnen de Wajongteams in kaart te brengen. In het schema is dit weergegeven met het paarse blokje en de paarse pijlen. Zie figuur 4.6.

Figuur 4.6: Plek van het deelproject in het totaal

Aanleiding, vraagstellingen en methode

Op 1 januari 2010 trad de nieuwe Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten in werking (nieuwe Wajong). In de nieuwe Wajong staat het recht op arbeidsondersteuning centraal in plaats van het recht op inkomensondersteuning. Het belangrijkste doel van deze wet is om zo veel mogelijk jongeren met een Wajongvoorziening te begeleiden bij het vinden en behouden van werk. Voor jongeren die arbeidsperspectief hebben, wordt gekeken naar wat zij kunnen (ontwikkelen) en hoe dit met het behulp van het UWV gerealiseerd kan worden (65). Omdat de nieuwe Wajong een andere werkwijze vraagt van het UWV, is het UWV opgesplitst in twee divisies: Sociaal Medische Zaken (SMZ) en UWV WERKbedrijf. Voorheen was er één arbeidsdeskundige betrokken bij het proces van beoordelen en begeleiden van Wajongers. Sinds de invoering van de nieuwe Wajong zijn er twee arbeidsdeskundigen: de arbeidsdeskundige van SMZ die zich voornamelijk bezighoudt met het recht op een uitkering en de arbeidsdeskundige van het WERKbedrijf die zich richt op re-integratie. Omdat er nu meerdere afdelingen betrokken zijn bij de uitvoering van de nieuwe Wajong is een goede samenwerking tussen de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bij SMZ enerzijds en tussen SMZ en UWV WERKbedrijf anderzijds nog belangrijker dan voorheen.

Uit onderzoek van Medwerk, dat bestaat uit vijftien regionale centra die de arbocuratieve samenwerking moeten stimuleren, bllijkt dat de algehele samenwerking bij arbeidsrelevante aandoeningen niet gaat zoals gewenst en dat de samenwerking tussen de betrokken professionals kan worden verbeterd (66). In het eindrapport MMMensen met Mogelijkheden (67) komt ook naar voren dat de samenwerking van professionals rondom de Wajongers een belangrijk verbeterpunt is.

Interdisciplinaire samenwerking wordt gedefinieerd als ‘een inter-persoonlijk proces dat ervoor zorgt dat doelen bereikt worden, die niet bereikt hadden kunnen worden wanneer individuele professionals alleen hadden gewerkt’ (Bruner (68). Het proces van interdisciplinaire samenwerking wordt goed beschreven door Bronstein (69) in een model dat geschikt bevonden is voor het meten van samenwerking waarbij cliëntenzorg centraal staat, zoals ook bij het UWV het geval is. Volgens Bronstein (69) bestaan interprofessionele processen tussen een of meerdere professionals van verschillende disciplines in werkgerelateerde activiteiten uit vijf kerncomponenten (zie figuur 4.7):

Figuur 4.7: Model van interdisciplinaire samenwerking

  1. Onderlinge afhankelijkheid verwijst naar het voorkomen en het vertrouwen van interactie tussen professionals waarbij elke afhankelijk is van de andere om zijn of haar doelen en taken te volbrengen. Om onafhankelijk te kunnen functioneren, moeten professionals duidelijk onderscheid zien tussen hun eigen rol en de rol van de samenwerkende partij. Kenmerken van onafhankelijkheid zijn formele en informele tijdsbesteding, verbale en geschreven communicatie tussen professies en respect voor de opinie en input van collega’s. Tevens benoemden vele anderen dat de effectiviteit van samenwerking in teams wordt bepaald door drie factoren namelijk: variëteit van rollen, spreiding en balans van rollen en acceptatie van verschillen (70-72).

  2. Nieuwe gecreëerde vakgerichte activiteiten verwijzennaar gezamenlijke handelingen, programma’s en structuren die meer bereiken dan door dezelfde professionals onafhankelijk te bereiken zijn. De activiteiten maximaliseren de expertise van elke medewerker.

  3. Flexibiliteit gaat verder dan onderlinge afhankelijkheid en verwijst naar het opzettelijk voorkomen van rolvervaging. Gedrag dat kenmerkend is voor flexibiliteit is het bereiken van compromissen.

  4. Gezamenlijk gedragen doelen verwijst naar gedeelde verantwoordelijkheid in het gehele proces van het bereiken van doelen, inclusief gezamenlijk ontwerp, definitie, ontwikkeling en de realisatie van doelen. Uit de literatuur blijkt dat het gezamenlijk hebben van doelen een kerncomponent is voor succesvolle samenwerking (68,73).

  5. De laatste component is reflectie op doelen die verwijzen naar het proces van de medewerkers om samen te werken. Dit bevat het denken en praten over de werkrelatie en het geven van feedback om de samenwerking te verbeteren.

Bronstein (69) onderschrijft verder het belang van van communicatie in de componenten afhankelijkheid, het gezamenlijk hebben van doelen en de reflectie op processen. Berger-Weger en Schneider (74) benadrukken eveneens het belang van effectieve communicatie en zien het als vitaal voor het succes van interdisciplinaire samenwerking. Soler en Schauffer (75) vinden dat succesvolle pogingen tot samenwerken afhangen van effectieve communicatie die voorbij de professionele grenzen gaat. Het opnemen van invloeden op interdisciplinaire samenwerking plaatst het model in de context. Gebieden die volgens Bronstein (69) de samenwerking beïnvloeden zijn: professionele rol, structurele kenmerken, persoonlijke kenmerken en de geschiedenis van samenwerking. De aanwezigheid van elk van deze invloeden moedigt de interdisciplinaire samenwerking aan, terwijl de afwezigheid van een van deze invloeden tot een barrière leidt. Volgens het theoretisch raamwerk van Nijstad en Paulus (76), functioneren groepen nooit in isolatie, maar functioneren ze in een bepaalde context. De context beïnvloedt de groep of het team en daarnaast moeten groepen het contacten onderhouden binnen de omgeving (77). Binnen het UWV is het Wajongteam afhankelijk van vele andere partijen, bijvoorbeeld een psycholoog, stichting MEE, de praktijkscholen etc. Daarnaast worden teams vaak door het management bij elkaar geplaatst. Volgens Walton (78) wordt zelfs 85 procent van het gedrag van de medewerkers bepaald door de structuur van de organisatie en dus niet door de persoonlijke kenmerken.

Vraagstellingen

De hoofdvraag in dit deelonderzoek is: ‘In hoeverre is interdisciplinaire samenwerking aanwezig tussen arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen bij het UWV rondom Wajongbeoordeling en -begeleiding bij cliënten met ASS en hoe wordt deze samenwerking door de professionals ervaren met betrekking tot efficiëntie en werkplezier?’

Deelvragen zijn:

  1. Hoe is de samenwerking tussen verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van SMZ? En hoe wordt deze samenwerking ervaren?

  2. Hoe is de samenwerking tussen verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het WERKbedrijf? En hoe wordt deze samenwerking ervaren?

  3. Hoe is de samenwerking tussen arbeidsdeskundigen onderling? En hoe wordt deze samenwerking ervaren?

Methode

Voor het beantwoorden van de vragen is gebruikgemaakt van literatuuronderzoek, vragenlijsten en interviews. Voor de vragenlijst en het interview is de Index of Interdisciplinairy Collaboration van Bronstein (79) gebruikt. De vragenlijst is voor dit onderzoek vertaald naar het Nederlands. Twee onderzoekers hebben onafhankelijk van elkaar een vertaling naar het Nederlands gemaakt. Een derde onafhankelijke onderzoeker heeft de Nederlandse vertaling bekeken en deze, waar nodig, aangepast. Uiteindelijk is hier een eindversie uit voortgekomen. De vragenlijst bestond uit 49 items waarop de samenwerking werd gescoord met een 5-punts Likert-schaal, waarbij 1 stond voor ‘helemaal mee eens’ en 5 voor ‘helemaal mee oneens’. Er was een aparte online vragenlijst voor de verzekeringsarts, de arbeidsdeskundigen van UWV WERKbedrijf en voor de arbeidsdeskundigen van SMZ, waarmee men elke keer de samenwerking kon beoordelen over beide andere partijen. Er is aan de hand van de onderdelen in het model een semigestructureerd interview opgesteld en afgenomen. De interviews werden opgenomen met een recorder en na afname volledig uitgetypt. Daarna werd elk antwoord apart bekeken en opgedeeld in fragmenten. Aan elk fragment werd een samenvatting van een paar woorden gekoppeld. De fragmenten werden op inhoud gekoppeld aan de componenten van het model van interdisciplinaire samenwerking. Voor fragmenten waaraan meerdere labels zouden kunnen passen, werd het beste label gekozen. Alle labels en citaten zijn opgenomen in tabellen en onderverdeeld per beroepsgroep. Per beroepsgroep (arbeidsdeskundige WERKbedrijf, arbeidsdeskundige SMZ en verzekeringsarts) is vervolgens een tabel opgesteld waarin werd aangegeven hoe frequent de factoren van het model van interdisciplinaire samenwerking werden genoemd per respondent met betrekking tot de samenwerking met de andere professionals. Een opmerking kon een positief beïnvloedende factor zijn op de samenwerking of een negatief beïnvloedende factor.

Resultaten

De vier UWV-teams in dit project zijn allemaal geïnterviewd. Elk team bevatte vier of vijf respondenten. Bij twee van de teams zaten de professionals van SMZ en het WERKbedrijf bij elkaar in een gebouw en bij twee van de teams was dit niet het geval. De resultaten van de vragenlijst ondersteunden de bevindingen in de interviews. Hieronder worden kort per professie de resultaten weergegeven, waarbij steeds de groep die met elkaar in hetzelfde gebouw werkt is vergeleken met de groep waarbij SMZ en WERKbedrijf in een ander gebouw zitten. Die factor bleek namelijk de grootste invloed te hebben op de ervaren samenwerking.

Resultaten arbeidsdeskundigen van het WERKbedrijf

In totaal zijn vier arbeidsdeskundigen geïnterviewd, waarvan bij twee sprake is van fysieke nabijheid en twee waarbij geen sprake is van fysieke nabijheid. De arbeidsdeskundigen van het WERKbedrijf hebben gesproken over de samenwerking met SMZ in het geheel, met de arbeidsdeskundige van SMZ en met de verzekeringsarts. Bij de teams waarbij sprake is van fysieke nabijheid worden 41 factoren genoemd waaraan een positieve lading is gegeven in tegenstelling tot 15 factoren met een positieve lading bij teams waarbij geen sprake is van fysieke nabijheid.

Resultaten verzekeringsartsen SMZ

Er zijn vijf verzekeringsartsen geïnterviewd, waarvan bij twee sprake is van fysieke nabijheid en drie waarbij geen sprake is van fysieke nabijheid. Om de resultaten te kunnen vergelijken, was een even aantal gewenst, vandaar dat is besloten om de frequenties van de twee verzekeringsartsen uit één team te middelen. De meningen en frequenties van de beide verzekeringsartsen kwamen namelijk nagenoeg overeen. De verzekeringsartsen hebben gesproken over de samenwerking met de arbeidsdeskundige van SMZ en de arbeidsdeskundige van het WERKbedrijf. Bij de teams waarbij sprake is van fysieke nabijheid zijn 26 factoren genoemd waaraan een positieve lading is gegeven tegenover 18 factoren met een positieve lading bij teams waarbij geen sprake van fysieke nabijheid is.

Resultaten arbeidsdeskundigen SMZ:

De arbeidsdeskundigen van SMZ (n=4) gaven hun mening over de samenwerking met de arbeidsdeskundige van het WERKbedrijf en over de samenwerking met de verzekeringsarts. In de teams waarbij sprake is van fysieke nabijheid zijn 25 uitspraken gedaan waaraan een positieve lading is gekoppeld tegenover 14 uitspraken met een negatieve waarde.

Accepteer de voorwaarden

Gebruik van dit werk is toegestaan conform licentie creative commons CC-BY-4.0. Deze gebruikslicentie vervalt zes maanden na het verschijnen van een nieuwe editie van het werk. Het auteursrecht op dit werk berust bij de Staat der Nederlanden, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Download document Download document