Cahier 12 – Participeren met een Autisme Spectrum Stoornis
Team Rotterdam: ‘Arbeidscompetentieprofiel voor Wajongers met een ASS’

Deelstudie 1 had als doel om kennis op te doen over het meten van arbeidscompetenties bij mensen met ASS. Met competenties wordt in dit onderzoek bedoeld: ‘bewezen vermogens om kennis, vaardigheden en persoonlijke, sociale en/of methodologische capaciteiten te gebruiken bij werk of studie en voor professionele en/of persoonlijke ontwikkeling’ (de Vries 2009).

In het schema wordt dit deelproject weergegeven met het vetgedrukte blauwe blokje. De focus ligt op de voorkant van het Wajongproces, met de nadruk op de beoordeling. Zie figuur 4.1.

Figuur 4.1: Plek van deelproject 1 in het totaal

Aanleiding, vraagstellingen en methode

De verwachting is dat door het beschrijven van de competenties in relatie tot arbeid in een ArbeidsCompetentieProfiel (ACP), naast het in kaart brengen van de beperkingen, de kans wordt vergroot op succesvolle arbeidsparticipatie. De resultaten van een dergelijk ACP worden dan meegenomen bij de oordeelsvorming en advisering aan het UWV WERKbedrijf door SMZ en bij het opstellen van het participatieplan door het UWV WERKbedrijf. Dit is ook voor de toekomst van belang, gezien het feit dat in het kader van de toekomstige Participatiewet de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning in de richting van arbeidsparticipatie van jongeren met ASS, bij de gemeente komt te liggen.

Probleem is echter dat dit niet de gangbare procedure is binnen het UWV en ook dat er niet een specifiek instrument voorhanden is voor ASS. Bovendien is er binnen de huidige kaders niet veel extra tijd beschikbaar om vragenlijsten af te nemen. Wat verder een probleem is bij deze doelgroep, is de ervaring dat ze in de ene situatie een bepaalde competentie wel bezitten en in de ander niet. Verder zijn er grote nuanceverschillen binnen deze groep en laten ze zich in test-situaties vaak (teveel) van hun goede kant zien. Mensen met autisme, vooral normaal of hoog begaafden, worden vaak overschat wat inlevingsvermogen betreft. Het kan gebeuren dat ze in een testsituatie de juiste antwoorden geven op vragen die peilen naar theory of mind of perspectiefneming. Dat betekent echter nog niet dat ze in staat zijn tot perspectiefneming in meer levensechte situaties (45). Dat heeft als consequentie dat er mogelijk in de dagelijkse praktijk van de beoordeling voor de Wajong in gesprekken met cliënten een positiever beeld ontstaat van de mogelijkheden dan wat er werkelijk mogelijk is. Deze punten zijn in dit onderzoek meegenomen.

Vraagstellingen

De hoofdvraagstelling voor dit onderzoek is: Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van een ArbeidsCompetentieProfiel (ACP) bij de beoordeling, de advisering en het opstellen van een participatieplan voor jongeren met ASS en een gemiddelde tot hogere intelligentie?

Deelvragen zijn:

  1. Wat zijn mogelijke kwaliteiten (en beperkingen) van mensen met ASS in het algemeen, en hoe classificeer je die?

  2. Wat zijn aspecten die minimaal in een ACP moeten zitten om de kwaliteiten en mogelijkheden van mensen met ASS in kaart te brengen in relatie tot arbeid?

  3. Zou een ACP een goed instrument kunnen zijn om de kwaliteiten en mogelijkheden in kaart te brengen voor jongeren met ASS in de dagelijkse praktijk van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige binnen de sociaal medische beoordeling in het kader van de Wajong?

Methode

Op basis van de literatuurstudie en semigestructureerde interviews met deskundigen is gekozen voor de Passermethode. De zelfbeoordelingsvragenlijst met veertien goed beschreven competenties is geschikt gemaakt voor toepassing in de dagelijkse praktijk bij SMZ. De lijst is ingevuld door 24 cliënten en hun ouders en begeleiders om een beeld te krijgen van de (on)mogelijkheden. Naast dit ArbeidsCompetentieProfiel (ACP) is ook de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ingevuld per cliënt. Daarnaast zijn er evaluatieformulieren ontwikkeld en gebruikt om te meten hoe het invullen van het ACP kan bijdragen aan een betere beoordeling en begeleiding.

Resultaten

Literatuuronderzoek

Uit het literatuuronderzoek zijn de volgende methodieken op het gebied van arbeidscompetenties en ASS naar voren gekomen:

  • Kiramethodiek: een geïntegreerde methodiek voor arbeidstoeleiding bij mensen met autisme ontwikkeld door onder andere het dr. Leo Kannerhuis. Er zijn algemene methodieken op het gebied van arbeidstoeleiding ingepast in de Kiramethodiek (46). Eén van de stappen in de methodiek is de assessment-fase waarin onderzoek wordt gedaan naar de competenties van een cliënt met betrekking tot arbeid. Dit is voor een groot gedeelte een praktijkonderdeel door middel van observaties in een werkervarings- of werksituatie. Binnen de sociaal medische beoordeling van de Wajong lijkt deze methodiek daarom niet toepasbaar.

  • Melba-methode: Melba staat voor profielkenmerken voor de arbeidsintegratie van mensen met beperkingen. Hiermee is het mogelijk om een capaciteitenprofiel op te stellen van een cliënt met daarnaast een eisenprofiel van een functie. Er worden 29 items beoordeeld die te maken hebben met het persoonlijk en sociaal functioneren van mensen. Er wordt gekeken naar cognitieve aspecten, sociale aspecten, uitvoeringsaspecten, psychomotorische aspecten en communicatieve aspecten. Uitgebreide scholing is noodzakelijk om de methode aan te leren en toe te kunnen passen in de praktijk. Ook gaat er een forse tijdsinvestering aan de toepassing vooraf om de methode aan te leren en toe te passen in de praktijk. En door haar uitvoering lijkt het instrument minder geschikt om te gebruiken in de fase van de sociaal medische beoordeling.

  • De Passermethode: het doel van de Passermethode is een inschatting te maken van arbeidscompetenties bij mensen met een arbeidshandicap, in het bijzonder mensen met psychische of psychiatrische beperkingen. De ontwikkelaars van de Passermethode (47) stellen in hun onderzoek vast dat de volgende zes onderwerpen onmisbaar zijn bij de inschatting van arbeidscompetenties bij personen met een psychische problematiek: opleiding en arbeidsverleden, algemene arbeidsvaardigheden, ernst van de psychiatrische beperkingen, recente ggz-behandelingen (vooral opnames in psychiatrische ziekenhuizen), zelfredzaamheid en zelfbeeld van cliënt. De algemene arbeidsvaardigheden moeten duidelijk worden uit onder andere de zelfbeoordelingsvragenlijst. De andere punten worden duidelijk op basis van een intake. Er wordt nog onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de vragen van de zelfbeoordelingslijsten. De ervaring van de onderzoekers is dat vooral observaties in de praktijk duidelijkheid geven over de arbeidscompetenties van de personen. Dit geldt zeker voor jongeren met ASS. Binnen de Passermethode wordt de competentieprofielen voornamelijk opgesteld aan de hand van assessmentproeven.

Gesprekken met deskundigen

In gesprekken met deskundigen zijn de volgende mogelijk andere arbeidscompetentieprofielen besproken:

  • De jobcoach gebruikt in de begeleiding en coaching van mensen met ASS naar werk een lijst met 140 vaardigheden en eigenschappen. Bij elke vaardigheid/eigenschap kan ingevuld worden of deze een sterke, gemiddelde of zwakke vaardigheid is. Een groot aantal vaardigheden heeft geen directe relatie met arbeid. Het betreft een tijdsintensieve methodiek, die niet specifiek is toegesneden op arbeidscompetenties. De betrouwbaarheid en validiteit van de vragen is niet getoetst.

  • De GZ-psycholoog heeft een leerling & compentieprofiel ontwikkeld voor jongeren op school. Het doel van dit profiel is om inzicht te krijgen in de sterke en zwakke kanten van een leerling met autisme. Het profiel is opgebouwd uit drie delen: 1) algemene gegevens van de leerling en de prestaties ten aanzien van de schoolvakken (algemeen functioneren), 2) een omschrijving van de leerling met autisme en 3) een sterkte- en zwakteanalyse van de leerling. Onderdelen van de sterkte- en zwakteanalyse zijn de sociaal-emotionele ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en de biologisch-lichamelijke ontwikkeling. Van het laatste onderdeel (de biologisch-lichamelijke ontwikkeling) is de zintuiglijke informatieverwerking van groot belang. Het leerling & competentieprofiel is nog steeds in ontwikkeling. Het gaat om een observatie-instrument: op basis van observaties wordt beoordeeld hoe een leerling in de klas, thuis of in een leefgroep functioneert. Gezien de uitgebreidheid en de toepassing van observaties om tot scores te komen, lijkt het instrument in de sociaal medische beoordeling niet geschikt om te gebruiken.

  • De arbeidsdeskundige van het UWV WERKbedrijf komt in de toeleiding naar werk regelmatig in aanraking met jongeren met ASS. Binnen het UWV WERKbedrijf wordt gebruikgemaakt van verschillende testen. De CPC-test, een competentietest, is gebaseerd op het KBB (Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven)-Competentiemodel powered bij Saville Holdsworth Limited. Het competentiemodel Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven powered by SHL is ontwikkeld met als referentiemodel het Universal Competency Framework by SHL (48). Dit competentiemodel bestaat uit 25 gedragscompetenties met 126 onderliggende componenten en wordt ook gebruikt in de kwalificatiedossiers van het middelbaar beroepsonderwijs. Met de komst van de doelgroep Wajong binnen het UWV WERKbedrijf is de CPC-test aangepast aan deze doelgroep. Vragen worden gekoppeld aan plaatjes als ondersteuning bij de vraag. Er wordt inzicht gegeven in persoonlijkheidseigenschappen, sterke punten van de kandidaat en de daarbij passende competenties en de drijfveren van de kandidaat. De ervaring van de arbeidsdeskundige is dat de uitkomst in veel gevallen geen reëel beeld geeft van de competenties van de cliënt in het geval van de Wajongpopulatie met ASS, maar meer kan dienen als een vertrekpunt in een gesprek over werk. De CPC is nog niet onderzocht voor mensen met ASS.

Keuze en toepassen van ArbeidsCompetentieProfiel

Uiteindelijk is de Passermethode gekozen om in het onderzoek toe te passen. Deze keuze is gemaakt op grond van de volgende argumenten:

  • De methodiek is toegepast in een groep van 150 deelnemers. Het gaat om mensen met een arbeidshandicap, als gevolg van een psychische of psychiatrische beperking (deels met ASS).

  • De methodiek bevat duidelijke definities van de arbeidscompetenties, inclusief de operationalisatie van de competentie met positieve en negatieve indicatoren.

  • De vragen in de methodiek zijn getoetst op betrouwbaarheid.

  • De tijdsinvestering die nodig is voor het invullen van de lijst is beheersbaar binnen de sociaal medische beoordeling en is het best toepasbaar in vergelijking met de andere genoemde methodes.

Er is in deze deelstudie gebruik gemaakt van de verkorte zelfbeoordelingsvragenlijst over arbeidscompetenties, waarbij de keuze is gemaakt om alle arbeidscompetenties van de Passermethode te bevragen. Het gaat hierbij om de volgende veertien competenties:

  • initiatief nemen;

  • zelfstandigheid;

  • motivatie

  • ordelijkheid;

  • flexibiliteit;

  • planning;

  • stressbestendigheid;

  • discipline;

  • doorzettingsvermogen;

  • kwalitatief werken;

  • samenwerken;

  • aanwijzingen begrijpen;

  • concentratie;

  • sociale vaardigheden.

Van de deelnemende Wajongers in dit deelproject (n=24) is 83 procent man en 17 procent vrouw. Van de deelnemers heeft 71 procent een diagnose PDD-Nos gekregen. Meer gegevens staan in tabel 7.1 in bijlage 2. Op het moment van de Wajong-beoordeling is ongeveer 50 procent zeventien of achttien jaar. In principe wordt een Wajong-aanvraag ingediend in het jaar dat voorafgaat aan het achttiende jaar, de minimumleeftijd waarop de Wajong ingaat. Bij een aanvraag op 28-jarige leeftijd of ouder spreken we van een laattijdige Wajong-aanvraag. Er waren twee uitschieters qua leeftijd, namelijk één deelnemer met de leeftijd van 27 jaar en één deelnemer met de leeftijd van 31 jaar. Beide deelnemers hebben een Wajong-aanvraag ingediend, omdat ze arbeidsondersteuning wensten in verband met het niet duurzaam kunnen vasthouden van werk. Van de Wajongers heeft 63 procent opleidingsniveau 3 (algemeen vormend of primair beroepsgericht onderwijs), 54 procent van de deelnemers is nog studerend, 4 procent is werkend, 4 procent heeft een andere vorm van dagbesteding. Ruim een derde, 38 procent van de deelnemers, heeft geen werk, studie of duidelijke dagbesteding. Ruim de helft van de deelnemers, namelijk 67procent, heeft een vorm van begeleiding. Van de proefpersonen woont 80 procent nog thuis. Over het algemeen kan gezegd worden dat alle deelnemers in meerdere of mindere mate sociale steun ervaren van hun ouders of een van de ouders. Dat zegt overigens nog niets over of deze sociale steun adequaat is.

Welke competenties scoren het sterkst?

Uit de vragenlijsten (zie tabel 7.2 in bijlage 2) lijkt naar voren te komen dat er sprake is van vier sterke competenties, omdat de scores van zowel cliënt, ouder als begeleider hier bovengemiddeld zijn. Het gaat om de arbeidscompetenties:

  1. Motivatie. De ervaring in gesprekken met jongeren met ASS in het kader van de Wajong is dat er vrijwel altijd een gemotiveerde houding aanwezig is. Is de interesse voor een taak aanwezig, dan is er zelfs een grote motivatie. De motivatie neemt af als de interesse er niet is. Ouders scoren mogelijk lager op motivatie, omdat de cliënt in de thuissituatie ook dingen moet doen waar hij de zin of het nut niet van inziet en weinig motivatie laat zien.

  2. Doorzettingsvermogen. Doorzettingsvermogen bij interesse is hoog. De ervaring van de onderzoekers is dat het doorzettingsvermogen hoog kan zijn bij jongeren met autisme. De realiteit is vaak wel dat jongeren met ASS het opgeven als er spanning of stagnatie ontstaat. Jongeren met ASS zijn wel harde werkers, zo blijkt uit andere interviews met deskundigen (49).

  3. Discipline. Mensen met ASS kunnen goed omgaan met duidelijk gemaakte afspraken. Dit is een bekende kwaliteit van mensen met ASS (49).

  4. Kwaliteit. In de richtlijn ontwikkelingsstoornissen staat: ‘Mensen met ASS zijn vaak analytisch, systematisch en zorgvuldig’ (50). Uit de ervaringen van ouders en docenten blijkt dat jongeren met ASS zorgvuldig en precies opdrachten uitvoeren. ‘Bij mensen met autisme is sprake van een zwak vermogen tot centrale coherentie, hetgeen leidt tot het stukje bij beetje verwerken van informatie. De keerzijde is dat zij sterk zullen zijn in taken waar het gedetailleerd verwerken van informatie aan de orde is’ (51).

Opvallend is de score bij competentie ‘aanwijzingen begrijpen’: de cliënt scoort hier benedengemiddeld, terwijl de ouder er juist hoger op scoort. In de literatuur (3) wordt aangegeven dat jongeren met ASS problemen hebben met ‘de slechte integratie van informatie, problemen met generalisatie en betekenisverlening en het moeilijk schakelen van de ene naar de andere situatie’. Mogelijk is de oorzaak van de hogere score bij ouders dat de thuissituatie inmiddels een vertrouwde en geoefende situatie is voor de jongere en zijn ouders.

Op de competentie ‘sociaal zijn’ verwachtten de onderzoekers een lage score. Volgens de Theory of Mind is er altijd problematiek op het gebied van sociale interacties bij jongeren met ASS (51), al kan dit op latere leeftijd wel wat verbeteren (22). De score is echter hoger dan verwacht. In de FML-score van de verzekeringsarts wordt een beperking op sociaal functioneren gegeven bij de meeste jongeren met ASS. De oorzaak van de hoge score door de cliënt kan mogelijk liggen in de definities die in de Passermethode worden gebruikt en de aard van de vraagstelling. In de FML wordt sociaal functioneren namelijk anders gedefinieerd. De onderwerpen die in de FML aan de orde komen zijn: eigen gevoelens kunnen uiten, conflicthantering, omgaan met klanten, samenwerken met collega’s. In de Passermethode wordt sociaal zijn gedefinieerd als: actief luisteren, feedback geven, feedback ontvangen, hulp geven en aanbieden, hulp vragen en assertief zijn. Mogelijk dat deze aspecten – feedback geven, assertief zijn – meer te maken hebben met het feit dat jongeren met ASS meestal heel eerlijk zijn.

Scores per competentie

In figuur 4.2 zijn de scores opgenomen van cliënt, ouders en begeleiders. Op tien van de veertien competenties schat de cliënt zijn mogelijkheden significant hoger in dan de ouder en begeleider (alleen niet op doorzettingsvermogen, planning en organisatie, kwaliteit en sociaal zijn). De vraag is of dit een overschatting is van de cliënten of een onderschatting bij de ouders. Als dit wordt afgezet tegen de informatie van de omgeving, thuis, school, stage en/of werk, zijn de onderzoekers geneigd te stellen dat dit overschatting is van cliënt.

Figuur 4.2: Totaal overzicht van de gemiddelde scores per competentie categorie

Vergelijking

Er is gekeken naar overeenkomsten tussen de arbeidscompetenties en de arbeidsmogelijkheden in de FML. Met die vergelijking is een overzicht gemaakt van overeenkomsten. In de FML zien we niet alle veertien arbeidscompetenties uit de Passermethode terug. Bovendien is de omschrijving van sommige competenties in de FML en de Passermethode verschillend. In de FML moet worden uitgegaan van de definitieomschrijving uit het Claim Beoordelings en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS wordt gebruikt om de theoretische verdiencapaciteit vast te stellen en niet voor het vaststellen van arbeidscompetenties van een persoon. Beide systemen zijn dus niet één op één te vergelijken, toch is een voorzichtige poging gedaan. Zo zijn er een paar significante, voor de hand liggende, correlaties:

  • Tussen stressbestendigheid (ACP, score cliënt) en punt 1.9.8 van de FML, werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is, P= 0,09.

  • Tussen concentratie (ACP, score ouder) en punt 1.9.6 van de FML, werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, P= 0,03.

  • Tussen zelfstandigheid (ACP, score ouder) en punt 1.9.3 begeleidingsbehoefte, P= 0,05.

  • Tussen planning en organisatie (ACP, score ouder) en punt 1.9.1 van de FML, volledig voor gestructureerd werk, P= 0,02 en punt 1.9.5 voorspelbare werksituatie, P= 0,07.

  • Tussen aanwijzingen begrijpen (ACP, score cliënt) en het punt 1.9.3 intensieve begeleidingsbehoefte, P= 0,09.

  • En bij de laatste competentie sociaal zijn (ACP, score cliënt) werd een significante correlatie aangetoond met het punt 2.12.4 werk waarin geen direct contact met collega’s vereist is, P= 0,06 en met de score van de ouder met punt 2.12.5 van de FML, geen leidinggevende aspecten in het werk, P= 0,01.

Evaluatie

De vragenlijst was voor de meeste invullers voldoende duidelijk en begrijpelijk. Een belangrijke uitkomst is dat slechts 22 procent van de cliënten en ouders/begeleiders vindt dat de antwoorden op de zelfbeoordelingsvragenlijst een juist beeld geven van het functioneren van de cliënt op school/stage of werk. De meesten (78 procent) vinden dat dit beeld niet juist is. Een aantal ouders gaf aan het invullen van de vragenlijst moeilijk te vinden, omdat ze hun kind alleen meemaken in de thuissituatie en niet op school, stage of werk. In 21 procent van het totaal levert de informatie van de ingevulde zelfbeoordelingsvragenlijst enige toegevoegde informatie voor de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, in 79 procent van gevallen geeft het geen richting.

Accepteer de voorwaarden

Gebruik van dit werk is toegestaan conform licentie creative commons CC-BY-4.0. Deze gebruikslicentie vervalt zes maanden na het verschijnen van een nieuwe editie van het werk. Het auteursrecht op dit werk berust bij de Staat der Nederlanden, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Download document Download document