De analyse in dit IBO richt zich op het identificeren van belemmeringen voor arbeidsparticipatie. Zijn er aanwijzingen dat het beter kan, en wat is daarvoor nodig?
Het onderzoek gaat in op het gedrag van mensen met een arbeidsbeperking, het gedrag van werkgevers en de mate waarin vraag en aanbod elkaar effectief kunnen ontmoeten.
De analyse in het IBO leidt tot de volgende observaties die suggereren dat er inderdaad ruimte is voor verhoging van de arbeidsparticipatie (geciteerd uit de samenvatting van het onderzoek):
- Inrichting wachttijd voor de WIA is niet optimaal vormgegeven
- Re-integratieondersteuning niet altijd passend bij de beperkingen.
De mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op het verlies van verdiencapaciteit.Vanuit de doelstelling om mensen te prikkelen en te helpen om hun resterende mogelijkheden te benutten, is dat niet altijd logisch omdat de re-integratieverplichtingen en –instrumenten zijn gekoppeld aan het uitkeringsregime. Bovendien verschillen ook de financiële prikkels om werk te hervatten sterk tussen de verschillende regimes.
- Werken in de WIA wordt niet altijd een aantrekkelijk perspectief gevonden.
Uit de analyse blijkt dat mensen in de WGA 35-80 in de vervolgfase een groot inkomensverschil ervaren tussen werken en niet-werken. De arbeidsparticipatie in de WGA 35-80 is eind 2015 43%. Voor de grote groep mensen in de WGA 80-100 leidt (meer) werken daarentegen tot minder extra besteedbaar inkomen in vergelijking met de WGA 35-80. Dit komt onder meer doordat altijd 70% van hun arbeidsinkomen wordt verrekend met hun WGA-uitkering, terwijl in de WGA 35-80 veelal geen verrekening plaatsvindt.
- Arbeidsmarkt ongunstig voor mensen in de WIA
Werkgevers kunnen voor instromers in de WGA in totaal 12 jaar financieel verantwoordelijk zijn: twee jaar loondoorbetaling en tien jaar toerekening van WGA-lasten. Daarnaast zijn werkgevers verplicht om zich in te spannen voor de re-integratie van hun zieke werknemers. Een keerzijde van de verplichtingen van werkgevers is dat ze ook een prikkel vormen voor risicoselectie bij het aannemen en afstoten van personeel met een gezondheidsrisico.
Het onderzoek wordt op 10 mei besproken in de Tweede Kamer.