De arbeidsparticipatie in Nederland behoort tot de hoogste van Europa, het aantal gewerkte uren tot één van de laagste.
Arbeidsparticipatie
Volgens cijfers van het CBS had van de 12,8 miljoen personen tussen 15 en 75 jaar in 2016 gemiddeld 65,8 procent betaald werk. Mannen hadden vaker betaald werk dan vrouwen. De netto arbeidsparticipatie onder mannen was 70,8 procent en 60,9 procent onder vrouwen. Drie kwart van de vrouwen werkt in deeltijd, tegenover een kwart van de mannen.
Arbeidspotentieel
Naast de groep Nederlanders met betaald werk, was er in 2016 ook een groep van 1,5 miljoen mensen die aangaven te willen werken, of (als ze in deeltijd werken) meer uren te willen werken. Dit wordt het onbenut arbeidspotentieel genoemd. Van deze groep willen zowel mannen als vrouwen meer uren werken.
De arbeidsparticipatie is weliswaar groot, maar als deze wordt uitgedrukt door de totaal gewerkte uren om te zetten in het aantal gewerkte vte’s als percentage van de bevolking, dan is deze relatief laag. Alleen in Spanje, Kroatië, Italië en Griekenland is dit lager.
Jongeren
Jongeren relatief vaak onderbenut deeltijdwerker Jongeren van 15 tot 25 jaar die geen regulier onderwijs meer volgen, behoren naar verhouding vaak tot het onbenut arbeidspotentieel: in 2016 ging het om bijna een kwart van deze jongeren. Vaak gaat het hierbij om werklozen of om deeltijdwerkers die meer uren willen werken. In vte gemeten bedroeg in 2016 het aandeel 13,8 procent. Bij 25- tot 34-jarigen die geen onderwijs volgen was dit 7,0 procent.
Het onbenut arbeidspotentieel van 15 tot 75 jarigen nam in de periode 2014-2016 af van bijna 1,8 miljoen naar ruim 1,5 miljoen personen. Ongeveer een derde deel van de personen in het onbenut arbeidspotentieel is werkloos en nog een derde deel is onderbenutte deeltijdwerker.
Zie voor de grafieken en een uitgebreidere toelichting op de cijfers het volledige persbericht van het CBS.