Beschouwing casusgroep: mogelijke eerste gedachten voor oplossingsrichtingen | Arbeidsdeskundigen

Focus houden op spoor 1 na 1 jaar verzuim
Beschouwing casusgroep: mogelijke eerste gedachten voor oplossingsrichtingen

De Werkwijzer Poortwachter UWV noemt een periode van 3 maanden als legitieme reden voor uitstel van het starten van spoor 2 als spoor 1 voldoende perspectief op hervatting biedt. De werkwijzer geeft echter geen onderbouwing van de keuze voor de termijn van 3 maanden. De doelstelling is een reëel en zo groot mogelijk re-integratieresultaat, door zo tijdig mogelijk alle re-integratiemogelijkheden te verkennen en in te zetten. De casusgroep vraagt zich af hoe deze uitgangspunten in deze casus moeten worden gehanteerd.

Eerdere Arbeidsdeskundige Voorbeeldcasuïstiek (AD-VC) bevat informatie over het dilemma om spoor 2 wel of niet op te starten. De casus ‘Re-integratieverplichting spoor 2. Wanneer moet werkgever spoor 2 starten bij zicht op volledige hervatting in eigen werk bij de eigen werkgever?’bespreekt dit. Zie ook: www.arbeidsdeskundigen.nl/akc/arbeidsdeskundige-voorbeeld-casuistiek

De ingeschakelde commentatoren voor de hierboven genoemde casus geven aan dat bij de RIV-toets in de praktijk als uitgangspunt wordt genomen dat het spoor 2-traject bij een gunstige herstelprognose binnen drie maanden kan worden opgeschort. De letterlijke tekst van de RIV-toets luidt:

Re-integratieactiviteiten in spoor 2 kunnen na de eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als er binnen 3 maanden een concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden.’

Verder wordt in bovengenoemde casus gesteld dat het doel is dat er geen kansen worden gemist met betrekking tot re-integratie. Doel is om voor einde wachttijd voor 65 procent of meer van de loonwaarde weer aan het werk te zijn.

Met deze focus van de RIV-toetsing in gedachten verwacht de casusgroep dat inzet van spoor 2 de kansen op werkhervatting (voor 65 procent of meer) eerder negatief dan positief zal beïnvloeden. Graag had de casusgroep hiervoor een objectiverend arbeidsdeskundig wegingskader gehad. Dat is echter niet gevonden. Op basis hiervan ontstond kennisvraag 2: Is er onderzoek gedaan naar de invloed van het gelijktijdig inzetten van twee re-integratietrajecten (spoor 1 en 2) op het re-integratieresultaat?

In het verlengde hiervan riep dit de vraag op of het redelijk is om in deze casus van de relatief kleine werkgever te verlangen dat hij kosten maakt om een spoor 2-traject op te starten, terwijl de werknemer naar verwachting binnen 5 maanden weer volledig hersteld is voor het eigen werk waarbij ook de optie openstaat om volledig te werken als kapster zonder urenverlies.

Ook werkgeversorganisaties stellen vragen bij de belasting voor kleinere werkgevers om spoor 2 verplicht te moeten starten. Ook de politiek lijkt hiervoor een oplossing te zoeken. Zie de kamerbrief van L.F. Asscher, waarbij inzet van spoor 2 meer een keuze moet zijn in plaats van een verplichting: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29544-717.html.

Een veilige aanpak in deze casus zou kunnen zijn om de huidige aanpak na 3 maanden te heroverwegen. Mocht er dan twijfel bestaan over het volledig hervatten in een van de twee opties, dan kan alsnog worden gestart met spoor 2. Mocht na 3 maanden de prognose van re-integratie in spoor 1 (bij eigen werkgever) stagneren, dan blijven er nog 9 maanden over om een adequaat spoor 2 af te ronden.

Verder kan de inzet van spoor 2 volgens de casusgroep verwarrend werken voor de medewerker, zolang er nog reële re-integratiekansen zijn in spoor 1 (eindresultaat: 65 procent van de loonwaarde realiseren). Voor de medewerker is dan immers minder duidelijk wat het na te streven einddoel is van de werkgever, waardoor mogelijk ook de arbeidsverhoudingen vertroebeld kunnen raken.

Accepteer de voorwaarden

Gebruik van dit werk is toegestaan conform licentie creative commons CC-BY-4.0. Deze gebruikslicentie vervalt zes maanden na het verschijnen van een nieuwe editie van het werk. Het auteursrecht op dit werk berust bij de Staat der Nederlanden, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Download document Download document