Persoonlijke en externe (ICF-)factoren bij re-integratie: agressieproblemen en een beperkt empathisch vermogen
Reactie van de casusgroep op het commentaar

Door te werken aan deze casus hebben we geleerd dat beeldvorming erg belangrijk is. Om te bepalen welke vorm van re-integratie passend is, is het zaak te achterhalen wat de oorzaak is van de agressieproblemen. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een stoornis in het autistisch spectrum of van een cluster B persoonlijkheidsstoornis. De aanpak verschilt per stoornis. Daarnaast zijn de persoonlijke en externe factoren zeer bepalend voor de gekozen handelswijze. In deze casus stonden naast de agressieproblemen de sterke motivatie en de schulden van de klant centraal. Zonder deze sterke motivatie en de schulden zou een andere vorm van re-integratie zijn gekozen zijn. De bejegening van de klant blijft echter gelijk (uit literatuur):

  • stellen en bewaken van grenzen;

  • positief gedrag bevestigen;

  • zorgvuldig zijn met geven van kritiek;

  • niet meegaan met emoties;

  • empathisch en steunend reageren;

  • structuur bieden.

Dit betekent dat de arbeidsdeskundige contact had kunnen zoeken met andere disciplines, zoals de verzekeringsarts, de reclassering en de eventuele behandelaars (uiteraard met toestemming van klant) om inzicht te krijgen in de oorzaak van het gedrag. Zo had de arbeidsdeskundige bij de keuze voor de ‘trial and error’-benadering een goede inschatting kunnen maken van de risico’s.

Gebleken is dat de ‘trial and error’-benadering aansluit bij de leerstijl van mensen met een cluster B persoonlijkheidsstoornis. Hierbij is het wel van belang om duidelijk en consequent te zijn in het stellen en bewaken van grenzen. Positief gedrag moet bekrachtigd worden en er moet zorgvuldig worden omgegaan met het geven van kritiek, zodat krenkingen beperkt worden. De arbeidsdeskundige moet dus duidelijke afspraken maken over het monitoren van de voortgang. De arbeidsdeskundige kan hierin een actievere rol hebben door regelmatig (bijvoorbeeld maandelijks) met klant het werk te evalueren.

De literatuur geeft aan dat de volgende factoren kunnen bijdragen aan een grotere kans op succes:

  • een werkomgeving waarin de verwachtingen die aan de werknemer worden gesteld duidelijk zijn;

  • een voorspelbare werkomgeving;

  • een werkomgeving waarin het aantal interacties met anderen beperkt is;

  • enige mate van autonomie voor de werknemer.

De arbeidsdeskundige kan de volgende onderwerpen bespreken met de klant, met als doel het risico op agressie monitoren en eventueel in samenwerking met de GGZ alternatieve probleemoplossingsstrategieën aanleren:

  • Weet de klant wat er van hem wordt verwacht in zijn werk (houding, gedrag, inzet)?

  • Is het werk voorspelbaar genoeg of zijn er dagelijks wijzigingen. Hoe moet de klant hiermee omgaan?

  • Hoe is de interactie met de collega’s? Zijn er vaak conflicten/strubbelingen? Hoe lost de klant dit op?

  • Heeft de klant voldoende vrijheid om zijn werk te doen of wordt hij veel op zijn nek gezeten?

Op deze manier kan de arbeidsdeskundige tijdig ingrijpen als het mis dreigt te lopen. Contact met de werkgever en/of andere betrokkenen is hierbij vrijwel onvermijdelijk. Duurzame arbeid kan bij een klant met een cluster B persoonlijkheidsstoornis alleen bereikt worden als de werkgever weet waar hij rekening mee moet houden. Bovendien geeft de literatuur aan dat – als er meerdere begeleiders bij een klant betrokken zijn – het verstandig is om op één lijn te zitten om uitspeelgedrag te voorkomen, maar ook om te zorgen voor eenduidigheid.

Tot slot: re-integratie is een dynamisch proces. Vaak zijn tussenstappen nodig om duurzame arbeid te realiseren. Bijvoorbeeld om een klant zover te krijgen dat hij verder kijkt dan alleen ‘schulden aflossen’. Arbeidsdeskundigen moeten een (haalbaar) einddoel voor ogen hebben en een tijdspad uitstippelen om dit einddoel te bereiken.

Accepteer de voorwaarden

Gebruik van dit werk is toegestaan conform licentie creative commons CC-BY-4.0. Deze gebruikslicentie vervalt zes maanden na het verschijnen van een nieuwe editie van het werk. Het auteursrecht op dit werk berust bij de Staat der Nederlanden, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Download document Download document