Toetsingsmethodiek
De toetsing van de aanvraag voor een voorziening bestaat uit vier fases.
Fase 1
Is er sprake van structureel functionele beperkingen en is er sprake van een medische noodzaak voor de toekenning van de voorziening? Uitgangspunt bij toekenning is dat de beperking naar verwachting langer dan een jaar zal bestaan. Voor voorzieningen die ingezet worden in de onderwijssfeer gelden andere voorwaarden. Hiervoor geldt dat de medische belemmeringen om deel te kunnen nemen aan onderwijs minimaal drie maanden moeten aanhouden.
Fase 2
Toets of de uitkomsten van de beschreven procesfasen plausibel zijn. Denk hierbij aan: benoeming disbalansen, probleemstelling, oplossingsrichtingen, zoekstrategie, gevraagde werkvoorziening.
Fase 3
Beoordeel of een (werk)voorziening noodzakelijk is om betaald werk te krijgen of te behouden, dan wel noodzakelijk is voor het kunnen volgen van onderwijs.
Fase 4
Beoordeel of de aangevraagde voorziening:
noodzakelijk is om de beschreven disbalansen weg te nemen;
niet (dis)proportioneel is;
in redelijkheid en billijkheid niet door de werkgever moet worden betaald;
niet concurrentievervalsend werkt;
Wordt aan alle voorwaarden voldaan, dan kan binnen de gegeven beleidskaders overwogen worden om de gevraagde voorziening te vergoeden.
Basisvoorwaarden werksfeer
Het toekennen van een werkvoorziening op het gebied van de werksfeer is opgenomen in de wetten WIA en Wajong. Daarnaast moeten arbeidsdeskundigen rekening houden met het re-integratiebesluit en het normbedragenbesluit. Werkvoorzieningen kunnen alleen worden aangevraagd voor een werknemer of voor iemand die met behoud van uitkering op basis van een UWV-proefplaatsing werkzaam is of als startende zelfstandige is aangewezen op een voorziening. Voor alle situaties geldt dat moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
de persoon heeft een structurele functionele beperking;
de persoon is zonder de werkvoorziening niet in staat om betaald werk op de vrije arbeidsmarkt te vinden of te behouden.
Uitzondering
Voor medewerkers die met een indicatie werken bij een SW-bedrijf, is het vergoeden van een voorziening niet mogelijk. Het betreffende SW-bedrijf moet de voorziening vanuit de eigen middelen realiseren. Dit is bij wet geregeld. Deze uitzondering geldt ook voor medewerkers met een SW-indicatie die zijn gedetacheerd (uitbreiding zoals omschreven in art. 7 WSW).
Basisvoorwaarden onderwijssituatie
Voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het kunnen volgen van onderwijs zijn wettelijk geregeld in de WOOS (Wet Overige OCW-Subsidies). Anders dan bij werkvoorzieningen geldt dat aanspraak kan worden gemaakt op deze regeling als het verzuim van school minimaal drie maanden duurt. Het begrip ‘structureel functioneel beperkt’ bestaat in deze regeling niet. In alle gevallen wordt primair vastgesteld of de onderwijsinstelling verantwoordelijk is voor de realisatie van de voorziening. Is dat niet het geval, dan is financiering vanuit de WOOS in beginsel mogelijk.
Uitzondering
Niet alle onderwijsvormen komen in aanmerking voor vergoeding vanuit de WOOS. Zogenaamde WEC-onderwijsinstellingen (WEC staat hierbij voor Wet op de ExperticeCentra) worden op een andere manier gefinancierd en vallen dan ook buiten het verstrekkingskader van de WOOS.
Basisvoorwaarden levenssfeer
Alle situaties die niet behoren tot het domein werk of onderwijs (met eventuele uitbreidingen of beperkingen) worden beschouwd als ‘de levenssfeer’. In principe is dit niet het domein van de arbeidsdeskundige. Maar als een werknemer in de levenssfeer ondersteuning nodig heeft, kan de arbeidsdeskundige ook hierbij – al dan niet zijdelings – betrokken zijn, omdat te allen tijde een totaaloplossing wordt nagestreefd. De voorzieningen die vooral bedoeld zijn voor de levenssfeer worden vergoed op basis van de Zorgverzekeringswet (ZVW), eventueel uit aanvullende pakketten of de AWBZ. Voorzieningen met een meer algemeen karakter zijn geregeld in de WMO. Al deze regelingen worden decentraal uitgevoerd, hetzij door de gemeente, hetzij door de zorgverzekeraar. Ook hebben de regelingen een eigen beleidskader.
Algemeen gebruik
Bij de beoordeling van een aanvraag voor de vergoeding van een voorziening wordt vastgesteld of de gevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is. Bij algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt het uitgangspunt gehanteerd dat elke Nederlander deze voorziening heeft of kan hebben. Daarom komt een algemeen gebruikelijke voorziening niet in aanmerking voor vergoeding door het UWV, de WMO, AWBZ of zorgverzekeraar.
Stand der techniek
Daarnaast wordt bij het beoordelen van voorzieningen vaak de ‘stand der techniek’ gevolgd. Dit heeft te maken met het feit dat producten zich verder ontwikkelen en dus steeds hoogwaardiger worden. De introductie van de computer heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat er bureaustoelen zijn ontwikkeld die instelmogelijkheden hebben. Anno 2014 zijn er dan ook legio bureaustoelen op de markt die voldoen aan de Europese en Nederlandse richtlijnen. De stand der techniek draagt ertoe bij dat er steeds hogere eisen worden gesteld aan het zitten bij beeldschermwerk.
Redelijkheid en billijkheid
Redelijkheid en billijkheid zijn begrippen die worden gehanteerd in de Arbowet. Het zijn sociaal aanvaardbare normen die door het gewoonterecht of ongeschreven recht zijn geformuleerd. Per situatie moet de arbeidsdeskundige vaststellen of een aan te schaffen voorziening in redelijkheid en billijkheid van een werkgever kan worden gevraagd.
Burgerlijk Wetboek
Het Burgerlijk Wetboek stelt dat rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende overtuigingen en maatschappelijke en persoonlijke belangen. Bij de afweging of een aanvraag voor een vergoeding van een voorziening vanuit de WIA moet worden gehonoreerd, zal de arbeidsdeskundige zich dus een beeld moeten vormen wat in redelijkheid van een werkgever mag worden verwacht. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de Arbowet. In artikel 3, lid 1 en 4.1b wordt de zorgplicht van de werkgever beschreven. Het begrip ‘wettelijke zorgplicht’ is een meer rekbaar begrip, omdat het afhankelijk is van de individuele situatie. De wettelijke zorgplicht voor een werknemer zal groter worden naarmate de werknemer in kwestie langer in dienst is bij de werkgever. De zorgplicht wordt ook groter en krijgt meer wettelijke grond als de arbeidsongeschiktheid bijvoorbeeld het gevolg is van een bedrijfsongeval met aansprakelijkheid van de werkgever. De Arbowet geldt primair als ‘voorliggende regeling’. Als de werkgever heeft voldaan aan zijn zorgplicht, ontstaat de mogelijkheid voor vergoeding door UWV, de WMO, AWBZ en de zorgverzekeraar.
Bedrijfseconomische uitgangspunten
Concurrentievervalsing
Het doel van voorzieningen is uitsluitend het voorkomen van verzuim of dreigend verzuim van (een) medewerker(s). Vanuit financieel opzicht gaat het erom de loonwaarde van de medewerker te behouden of daarnaar te streven. Het vergoeden van een voorziening kan echter ook leiden tot een verbetering van het bedrijfsresultaat. Met de vergoeding wordt dan ingegrepen in het vrije economische verkeer (ook wel concurrentievervalsing genoemd), hetgeen vanuit het perspectief van de SV-wetgeving niet de bedoeling is. Dit voordeel moet in mindering worden gebracht op de aangevraagde vergoeding. Bij het onderzoek zal dan ook een bedrijfseconomische toets plaatsvinden.
Disproportionaliteit
Disproportionaliteit wil zeggen dat de besparing van een investering niet opweegt tegen de investering zelf. Ook bij het verstrekken van externe financiering van een voorziening komt dit aspect aan bod. De arbeidsdeskundige bepaalt of de kosten die worden gemaakt als gevolg van de inzet van een voorziening binnen een redelijke termijn zijn terugverdiend door de besparing op uitkeringsgeld. Blijkt de investering in de voorziening disproportioneel, dan is dat voor het UWV aanleiding om een aanvraag voor een vergoeding te weigeren.
Een werkgever zal zich bij de begeleiding in het kader van het eerste spoor afvragen of de kosten van een voorziening (het deel dat niet door het UWV of door derden vergoed zal worden) proportioneel zijn. Hierbij betrekt hij niet alleen de kosten voor loondoorbetaling, maar ook de kosten die hij maakt als hij iemand anders moet instrueren/opleiden om het werk dat niet meer kan worden gedaan over te nemen.
Goedkoop en adequaat
Uiteindelijk is het ook aan de arbeidsdeskundige om te bepalen of het beoogde hulpmiddel de goedkoopste en meest adequate oplossing is. Deze toets zal niet alleen worden uitgevoerd door het UWV. Ook de werkgever zal zo’n toets willen maken om zo de verzuimkosten zoveel mogelijk te beperken. Om dit goed te toetsen, moet de arbeidsdeskundige zich bijvoorbeeld afvragen of de inzet van een technische voorziening wel de goedkoopste oplossing is en of het niet beter zou zijn om voor een organisatorische aanpassing te kiezen. Zo ja, dan zal de toetsende arbeidsdeskundige een aanvraag voor een technische voorziening afwijzen.
Voorwaarden aanvraag
Deze leidraad bevat ook een aantal voorwaarden voor financieringsaanvragen. Als de aanvraag hieraan voldoet, neemt de kans van slagen toe. In lijn met de huidige aanvraag voor een WIA-uitkering gaat het hierbij om vormvoorwaarden. Daarmee wordt het aanvragen van een vergoeding overzichtelijker, waardoor de kans op financiering toeneemt en ook de beoordeling van een eventuele aanvraag sneller verloopt. Uiteraard kan de toetsende arbeidsdeskundige aanvullende informatie nodig hebben voor een goede beeldvorming. In zo'n situatie is het aan deze toetser om de ontbrekende informatie te verzamelen om zo een voor de toetsing volledig beeld te krijgen.
Vormvoorwaarden
Een aanvraag moet voldoen aan de volgende vormvoorwaarden:
De beschrijving van de situatie moet kloppen. Om welke werknemer gaat het? Welke werkzaamheden voert hij uit (verdeeld in hoofd- en neventaken)? Bij welke werkgever heeft deze werknemer een dienstverband en hoe ziet het functiehuis eruit?
De omschrijving van de disbalans moet juist en volledig zijn. Op welke domeinen komt of komen overschrijdingen voor van de belastbaarheid van de werknemer? Hoe lang zullen deze klachten naar verwachting aanhouden? Is de werknemer (nog) onder behandeling? De arbeidsdeskundige moet verder aangeven of er een verder herstel van mogelijkheden te verwachten is. Ook moet hij ervoor zorgen dat de aanvraag wordt vergezeld van een door de bedrijfsarts omschreven belastbaarheid op basis van het ICF-model.
De arbeidsdeskundige moet de keus voor de oplossing motiveren. Hij moet daarbij inzichtelijk maken waarom hij voor de O-, T- of B-richting heeft gekozen. De arbeidsdeskundige moet ook uitleggen waarom andere opties niet mogelijk waren. Ook een toelichting van het doel en de beoogde functie van de voorziening mag niet ontbreken, net zoals offertes. En welke investering is gemoeid met de aanpassing.