De werknemer in de betreffende casus is met name beperkt ten aanzien van lopen, staan en vervoer. Hij is vooralsnog beperkt belastbaar voor 3 uur per dag en 12 uur per week. De bedrijfsarts verwacht dat de belastbaarheid toe zal nemen. Ook verwacht de bedrijfsarts dat de werknemer meer uren kan werken als de nog lopende behandeling over 3 maanden is beëindigd.
De werknemer is van mening dat hij het eigen werk niet meer kan verrichten, omdat hij daarbij langdurig zittend werk verricht en op en van een highracktruck moet klimmen. Daarnaast vindt hij dat hij niet kan werken, omdat hij de werkplek niet kan bereiken. Hij kan weliswaar fietsen, maar bij het op- en afstappen loopt hij het risico dat hij valt.
De werkgever acht de belastbaarheid te gering om in zijn onderneming een herplaatsing in het eigen of in ander werk te realiseren.
De bedrijfsarts meldt onder meer dat de werknemer niet kan fietsen en geen opstap kan maken.
Op de afdeling VAS werken monteurs die koffiezetapparaten repareren en recyclen. Voor deze functie moeten werknemers beschikken over een technische opleiding De te verrichten werkzaamheden worden staand en lopend uitgevoerd.
De arbeidsdeskundige rapporteert dat in alle bij de eigen werkgever voorkomende functies wordt gelopen, gestaan en/of opstapjes moeten worden gemaakt. Hij stelt vast dat dit niet met een voorziening kan worden opgelost.
Overweging
De arbeidsdeskundige lijkt te worstelen met een ethisch dilemma. Hij voelt druk van de werkgever om een spoor 2-traject te starten voor een oudere werknemer die in een langdurig dienstverband slechts eenzijdige arbeidservaring heeft opgedaan. In combinatie met de nog bestaande beperkingen is het aannemelijk dat de kans op werkhervatting buiten de eigen organisatie klein is. Het is begrijpelijk dat de arbeidsdeskundige er moeite mee heeft om de werknemer dan tóch ‘tegen beter weten in’ aan een re-integratietraject in spoor 2 te laten deelnemen. Met het starten van zo’n traject geef je immers aan dat er geen herplaatsingsmogelijkheden meer zijn in de eigen onderneming.
De vraag rijst echter of de herplaatsingsmogelijkheden in spoor 1 wel in voldoende mate zijn onderzocht. Juist als de kansen op werkhervatting buiten de eigen onderneming waarschijnlijk klein zijn, is het des te belangrijker dat de re-integratiemogelijkheden binnen de eigen organisatie uitputtend worden onderzocht.
Bereiken van de werkplek
Om de afstand tussen zijn woning en zijn werk te overbruggen, is de werknemer volgens de bedrijfsarts aangewezen op vervoer door derden. Van de werkgever mag worden verwacht dat hij – zeker als het maar om een beperkte tijd gaat – voor vervoer van en naar de werkplek zorgt. Als hier gedurende lange tijd een medische noodzaak voor bestaat en er wordt voldaan aan de geldende voorwaarden, kan zelfs een vervoersvoorziening worden aangevraagd. Uit de rapportage blijkt niet dat dit soort adequate oplossingsmogelijkheden voor het vervoersprobleem zijn onderzocht.
De bedrijfsarts geeft aan dat de werknemer niet kan fietsen. De werknemer zelf meldt dat hij op zich wel kan fietsen, maar dat hij bij het op- en afstappen het risico loopt om te vallen. Vooropgesteld dat de woon-werkafstand zich hiervoor zou lenen, had verwacht mogen worden dat hierover zou zijn overlegd met de bedrijfsarts. Als de bedrijfsarts bevestigt dat het klopt wat de werknemer zegt – en hij zou hierdoor niet zijn aangewezen op vervoer door derden – had overwogen kunnen worden om de werknemer een driewielfiets ter beschikking te stellen.
Onderzoek ‘eigen werk’
De werknemer vindt dat hij zijn eigen werk niet meer kan doen, omdat hij daarbij langdurig moet zitten en op en van een highracktruck moet klimmen. De arbeidsdeskundige rapporteert dat de werknemer in de functie van highracktruckchauffeur 8 uur per dag zit, maximaal een half uur aaneengesloten. De werknemer is op dit moment voor 3 uur per dag met arbeid belastbaar. De bedrijfsarts oordeelt dat hij gedurende maximaal 1 uur aaneengesloten kan zitten. De in de functie voorkomende duurbelasting voor ‘zitten’ overschrijdt de belastbaarheid op dit aspect daarom niet. De arbeidsdeskundige heeft niet aangegeven waarom de werknemer de betreffende werkzaamheden niet gedurende 3 uur per dag kan verrichten, eventueel onderbroken door een recuperatietijd.
De arbeidsdeskundige acht het eigen werk niet geschikt, omdat de werknemer geen opstapje kan doen om de machine te betreden of te verlaten. Uit de rapportage blijkt dat de arbeidsdeskundige niet heeft onderzocht en niet met de werkgever heeft besproken in hoeverre deze belemmering met een voorziening opgeheven had kunnen worden. Hij had bijvoorbeeld de mogelijkheid van een liftje of de montage van een trapje kunnen onderzoeken. Want hoewel de bedrijfsarts heeft aangegeven dat de werknemer geen opstapje kan maken, noteerde deze ook dat één trap op- of aflopen incidenteel wel mogelijk is.
Onderzoek ‘ander werk bij de eigen werkgever’
De arbeidsdeskundige rapporteert ook dat er in alle functies bij de werkgever wordt gelopen, gestaan en/of opstapjes worden gemaakt. Hij stelt vast dat dit niet met een voorziening opgelost kan worden. Dit kan echter niet worden aangegeven met een algemene motivering die geldt voor alle in een onderneming voorkomende functies. Verwacht mag worden dat de arbeidsdeskundige alle functies in de onderneming die de werknemer – gezien zijn vaardigheden, het opleidings- en arbeidsverleden (en wellicht na een korte bijscholing) – zou kunnen uitvoeren afzonderlijk beoordeelt op hun geschiktheid en de hierin voorkomende belasting en de belastbaarheid van de werknemer.
Zo maakt de arbeidsdeskundige gewag van de in de onderneming aanwezige functie van monteur van koffiezetapparaten. Voor deze functie is een technische opleiding vereist. De betrokken medewerker voldoet met een LTS-/TTO-elektrodiploma aan deze opleidingseis. Wat betreft het nemen van opstapjes geldt voor deze functie hetzelfde als wat in de voorgaande paragraaf staat. Overigens wordt de functie als ‘niet geschikt’ bestempeld, omdat de te verrichten werkzaamheden staand en lopend worden uitgevoerd. Tegelijkertijd heeft de arbeidsdeskundige geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om de werkzaamheden zittend uit te voeren.
Onderzoek ‘ander werk bij een andere werkgever’
Omdat de huidige beperkte belastbaarheid al als ‘marginaal’ wordt gekwalificeerd, is het des te belangrijker om de herplaatsingsmogelijkheden binnen de eigen organisatie uitputtend te onderzoeken. Dit geldt eens temeer omdat de bedrijfsarts heeft aangegeven dat hij de belastbaarheid over 3 maanden opnieuw wil vaststellen; hij verwacht dat de belastbaarheid verder zal toenemen en dat de beschikbaarheid dan wellicht kan worden verruimd.
In deze casus kan niet worden afgezien van de inzet van een re-integratietraject in spoor 2. Er is namelijk geen concreet zicht op structurele herplaatsing binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk, dat zo veel mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden. Er is geen sprake van ‘marginale belastbaarheid’, omdat de belastbaarheid volgens de bedrijfsarts op termijn nog kan toenemen. Daarbij wordt aangenomen dat de werknemer niet binnen 1 jaar na het einde van de wachttijd de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Om de kansen op herplaatsing zo veel mogelijk te optimaliseren moet – als een nader onderzoek naar de herplaatsingsmogelijkheden in spoor 1 niet alsnog tot een concrete plaatsing leidt – naast het onverminderd voortgezette traject in spoor 1 uiterlijk in de 52ste ziekteweek een re-integratietraject in spoor 2 worden ingezet. Daarbij is het van belang om erop toe te zien dat de intermediair (veelal een re-integratiebedrijf) een re-integratieplan opstelt dat is toegesneden op de specifieke omstandigheden van de werknemer en dat zo nodig (over 3 maanden) wordt aangepast als de belastbaarheid wijzigt. Het spreekt voor zich dat op basis van een eventuele wijziging van de belastbaarheid ook de herplaatsingsmogelijkheden binnen de eigen organisatie opnieuw worden beoordeeld.