Vraag 2: Wanneer kan de inzet van spoor 2 achterwege blijven?
In de Werkwijzer Poortwachter worden 3 concrete situaties beschreven waarin de inzet van spoor 2 achterwege kan blijven:
Hoofdstuk 4.3. van de Werkwijzer Poortwachter, onder ‘Wanneer is spoor 2 aan de orde?’: deze beschrijving is rechtstreek gebaseerd op hoofdstuk 5 van de bijlage bij de ‘Beleidsregels beoordelingskader Poortwachter’. Re-integratie-activiteiten in het tweede spoor kunnen alleen achterwege blijven als er op korte termijn nog concreet perspectief bestaat op hervatting binnen de eigen organisatie. Korte termijn: ongeveer 3 maanden. Hervatting: een structurele herplaatsing binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk, dat zo veel mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden.
Hoofdstuk 5 van de Werkwijzer Poortwachter, onder ‘Marginale mogelijkheden’: als er blijvend sprake is van ‘marginale mogelijkheden’ is het de verwachting dat er inspanningen worden gepleegd om te beoordelen of de geringe mogelijkheden kunnen worden benut. Daarbij moet de focus vooral liggen op de mogelijkheden bij de eigen werkgever, omdat daar – meer dan bij een andere werkgever – mogelijkheden bestaan voor de aanpassing van taken, uren en belasting. Inzet van een spoor 2-traject zal dan niet snel aan de orde zijn.
Hoofdstuk 5 van de Werkwijzer Poortwachter, onder ‘AOW-gerechtigde leeftijd nadert’: als zowel de werkgever als de werknemer daarmee instemmen, is het mogelijk om af te zien van de inzet van een spoor 2-traject. Daarbij geldt de voorwaarde dat de werknemer binnen 1 jaar na het einde van de wachttijd de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.